Wulferinksweg
Deze weg loopt vanaf de Huyerenseweg ter hoogte van de familie Wulferink tot aan de kruising Haarbrinksweg/Geesterseveldweg. De naam Wulferink is waarschijnlijk een overblijfsel van een oude totemnaam, namelijk Wulf en Laar. Het wil zeggen dat de bewoners door de naamgeving ook de goede eigenschappen van de wolf hoopten te verwerven indien ze deze naam zouden voeren. Laar staat voor een open plek in het woud. Ook kan het zijn dat de open plek in het woud bekend stond als verzamelplaats van wolven. De bewoners van dit erf zijn oorspronkelijk van adellijke afkomst. De oudste gegevens over de naam Wulflare of Wolflare zijn te traceren tot 1262. Op 20 juni van dat jaar wordt vermeld dat een Ecbertus de Wulflar, ridder, als getuige door de bisschop van Utrecht wordt genoemd. Op 2 januari 1334 wordt zijdelings het verband met de boerderij te Geesteren gelegd. Op die datum verklaart Symen, graaf van Benthem, dat hij Ernest den Beyer en diens zoon Werenbolt heeft beleend, in dienstmansrecht, met het huis Beggerinck; terwijl hij Kerstine, de vrouw van Ernest en zuster van Werenoltus de Wulflare te Geesteren, dit leen tot haar lijftucht heeft gegeven. Het Schattingsregister van 1475 vermeldt dat 'Wulferding is twefel' dat wil zeggen dat men niet zeker weet of het een volgewaard erf is of een kotter (bewoner van een keuterplaats of kleine boerderij, zonder stemrecht). In 1495 wordt wel duidelijk dat men het erf als een kottersplaats bestempelt, opmerkelijk is echter dat de schatting die betaald moet worden gelijk is aan die van een volgewaard erf. Het markeboek van de Dry Schigtigen Marken uit 1498 vermeldt het erf als Wulferinck en ongewaard. De andere ongewaarde erven in Geesteren waren Berchman, Huens (Grote Hunze), Schoinfelt (Schonevelt), Brehenbroick (Brembrook), Vehrmolle en Vossehaer (Voshaar). Wel verklaart Johannes van Lochem, prior van het klooster Albergen in 1521 dat 'Wolfer tho Geisteren' boven de norm rijk is en hij meerdere keren het klooster heeft voortgeholpen met renteloze leningen. De familie Wulver staat in deze tijd dan ook bekend als één van de rijkste boerenfamilies. Bij de taxatie van de 1000ste penning in 1758 werd Gerrit Wulferink's vermogen geschat op fl 2500, terwijl dit bedrag in 1683 nog fl 2000, bedroeg. Op het boerenerf groeiden ook jongens op die tot het priesterschap geroepen, werden. Een van hen was Stepbanus Wulferink, aanvankelijk als kapelaan en van 1817 tot 1832 pastoor te Almelo en later pastoor in Ootmarsum. Hij stierf in 1857 op 74 jarige leeftijd. Een andere priester uit het geslacht was Gerhardus Wulferink. Hij was o.a. pastoor in Wegdam en Weerselo. In laatstgenoemde plaats vernieuwde hij de kerk, zorgde voor een goed orgel, hij bouwde een nieuwe pastorie en legde een nieuwe begraafplaats aan. Op 59 jarige leeftijd stierf hij in 1846. De bewoner van het omvangrijke erve Wulferinck, was als één van de zeer weinigen ook steeds eigenaar. Behalve de kleine kotterplaatsen waren praktisch alle grote erven in handen van de adel of instellingen als kloosters en kerken. Ook heden ten dage is het erf nog steeds in eigendom van de familie Wulferink.