Mensinkkamp
De Mensinkkamp (woonwijk).
De, destijds, grootste woonwijk van Geesteren is rond 1980 gebouwd op een es. Essen zijn aangelegd op door riviertjes uitgespaarde dekzandruggen. De naam Geesteren herinnert daar nog aan: "geest" is een zanderige rug in een moerassig gebied. Het toevoegsel "eren" is een verbastering van "heuren": hoort bij Geest. Het aanleggen van essen gebeurde vanaf de twaalfde eeuw door boeren, die heideplaggen vermengd met mest uit de schaapskooien naar het woeste land brachten. Op deze manier werd de grond met soms meer dan een meter verhoogd. De Mensinkkamp is door de eeuwen flink opgehoogd. Voor de funderingen van de huidige huizen moest op sommige plekken 2 meter grond worden afgegraven voor men op het vaste dekzand kwam. "Kamp" is een ander woord voor een door begroeide wallen omgeven hoger gelegen stuk grond. Voor de toevoeging "Mensink" moeten we terug naar de middeleeuwen. Mensing Uit 1475 stamt een zogenaamd Schattingsregister, dat in opdracht van de Bisschop van Utrecht werd opgesteld om een buitengewone belasting te heffen. Dit Schattingsregister noemt te "Gheesterne" 24 huisplaatsen waaronder "Mensing". Door toedoen van de jonker Arend II Grubbe van [Fleringen] is het erve Mensing vanaf 1476 een vrij, edel eigen erf. Mensing wordt in 1546 genoemd bij de "gewahrden tot Geisteren", een select groepje van 16 boeren die aandeelhouder waren in de Marke Geesteren. Een marke kan het best gezien worden als een gemeenschap van eigenaren van landerijen met rechten op de aangrenzende onbebouwde gronden. Iedere marke hield een of meer "holtinks" per jaar, waar door de gewahrden allerlei zaken werden geregeld en waar recht werd gesproken. De gewahrde Mensing (of Mensink) wordt in 1601 bij een aanslag voor grondbelasting Menseman genoemd. Hij is dan samen met "die Meyer" de vermogendste boer van Geesteren. Van de negentig gulden die de 31 belastingplichtigen in de Marke Geesteren moesten ophoesten, betalen Menseman en die Meyer elk acht gulden. De volkstelling van 1748 vermeld dat Mensing een inwonende knecht, twee meiden voor "het kloppen van de kamers" en nog een "lammen jongen bij de beesten" heeft.
De kerk
In 1746 verkocht boer Menseman een stuk grond voor de eerste niet agrarische bebouwing op de Mensinkkamp: een Kerk, aanvankelijk gehuisvest in Mensmans schaapskooi. Pastoor Cramer kon vanaf 1750 daar zijn schapen hoeden. Die Meyer bleef niet achter en leverde de eerste kapelaan, de latere pastoor Albertus Meyer. Aan pastoor Meyer danken we de eerste eigen begraafplaats op de Mensinkkamp. In l820 wordt op de Mensinkkamp door pastoor Kock een grote stenen kerk gebouwd op de plek waar nu schoenmaker Elferink gehuisvest is (Langeveenseweg 4). Deze kerk werd in 1926 gesloopt, alleen de aangebouwde catechismuskamer bleef behouden. Vijftig jaar later werd de catechismuskamer afgebroken. De Twentsche Courant schreef daar toen over: “Een stukje oude glorie van het dorp, een dierbare herinnering van vele Geesternaren maakt plaats voor een ruimte waar met een beetje goede wil zes auto‘s kunnen staan. Zes uitingen van aardse ijdelheid waartegen binnen de muren van het gebouw in de kinderjaren zo vaak indringend is gewaarschuwd".
Maathuis
In het midden van de vorige eeuw stierf de familie Mensink met de laatste telg Jan uit. Jan Maathuis trouwde op het erf Menseman en noemde zich aanvankelijk Maathuis op Mensink. Zijn kleinzoon was de in 1987 overleden Gerard Maathuis, wijd en zijd als paardenhandelaar Mensman bekend. De twee zonen van deze Gerard Maathuis wonen beide in Geesteren. De paardenhandelaar Jan in een weiland voor het erf van Mensman en Gerard op de plek waar "Botter Jan" ooit resideerde. De mooie kapitale boerderij van de familie Maathuis wordt dus niet meer door een Mensman bewoond, maar blijft een tastbare herinnering aan de naamgever van de "Mensinkkamp" en de straatnamen "Mensmanstraat" en "Mensinkkamp"
Het Schattingsregister van 1475 vermeldt ook een zekere "Thiozing". Zijn boerenerf was gelegen in het weiland tussen erve Boijinck (Booiman, nu Texas Ribhouse ) en erve Menseman, Thiozing wordt in het holtgerichte van 1546 Jostink genoemd, een gewahrde die in 1601 goed is voor een belastingaanslag van drie gulden. Jostink (ook wel Joostink of 't Joost) hoorde ook bij de vooraanstaande boeren. Getuige de volkstelling van 1746 had hij twee knechten en twee meiden in dienst en daarnaast Sanne: "hoedende de varkens". In het "schoapschot van 't Joost“ ongeveer tegenover Menseman kwamen de boermannen bijeen om de holtink of goedsherenvergadering te houden. Met het Joostink is het slecht afgelopen. Aleida Joostink sleet haar laatste dagen in de bovenkamer bij 't Joost. Haar dochter en schoonzoon (Frielink) kwamen te overlijden toen hun kinderen nog te klein waren om de verwaarloosde boerderij te bestieren. De kinders voogd Eversboer verkocht in de winter van 1901 het huisperceel met omliggende weiden en land aan Mensman. Het huisperceel werd voor f 700,- doorverkocht aan timmerbedrijf Hemmer. De boerderij werd volledig gesloopt en de 77(!) gebinten werden gebruikt om de in 1901 door brand verwoeste boerderij van Wulferink weer op te bouwen.
De Geermanstraat loopt door zowel Mensinkkamp I als Mensinkkamp II (ook wel Kempke). Gezien de lengte van de straat en het grote aantal huisadressen zou je denken dat het bij "Geerman" om een minstens zo‘n grote historie zou gaan als bij Mensman of Joostink. Bij Geerman of Oal Geerman handelt het zich echter om een relatief jonge boerderij die lange, tijd door de familie Maathuis werd bewoond. Het is gelegen aan de Schotboersweg en door Maathuis in een openbare veiling met afmijnen verkocht aan Weghorst (Haan Toon). In 1997 werd E. Busscher de eigenaar. De Geermanstraat is vernoemd naar een kerkepad dat over de Mensinkkamp, tussen het koren door, naar erve Oal Geerman liep.
Bron: Artikel in Op en Rond de Essen (begin 1998) van Leo Heerdink